RPA is een erkenningsregeling en beroepsorganisatie voor onafhankelijke pensioenadviseurs. Samen met de advocaten van BVZA hebben zij hun zorgen geuit over het nieuwe pensioenakkoord. Ze zijn verheugd met de invoering van een uniform partnerbegrip en het diensttijdonafhankelijk nabestaandenpensioen, maar er zijn een aantal afspraken gemaakt binnen het akkoord waar zij hun vraagtekens bij hebben.
Dit gaat vooral over het rendement bij pensioenfondsen, de te bereiken pensioenen bij pensioenverzekeraars en Premie Pensioen Instellingen (PPI’s), wetgeving voor het overgangsrecht, de begeleiding van werkgevers bij de wijzigingen van pensioenregelingen en de pensioeninkoop op pensioendatum. Deze punten zijn binnen het akkoord niet goed geregeld. Daarom hebben zij onderstaande informatie aangeboden bij het ministerie van SZW (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) met daarin hun bevindingen en oplossingen.
Veel Pensioenfondsen kunnen hun pensioenbelofte van een geïndexeerde middelloonregeling niet waarmaken vanwege de dalende rente in het laatste decennium. De oplossing die voor pensioenfondsen wordt aangedragen wordt zoveel als mogelijk gekopieerd naar de markt van pensioenverzekeraars en PPI’s.
In de memorie van toelichting staat klip en klaar dat een budgetneutrale overstap van progressieve premies naar een leeftijdsonafhankelijke premie niet te verenigen is met compensatie van deelnemers die minder pensioen opbouwen.
Daarmee wordt dus niet voldaan aan de randvoorwaarden:
Werkgevers met een pensioenregeling bij verzekeraars en PPI’s worden dus met een probleem opgezadeld dat elders bestaat: Let wel: het gaat hierbij om 20% van het pensioengeld!
Deze problematiek kan worden voorkomen door regelingen met progressieve premies voor zowel huidige- als nieuwe werknemers te faciliteren.
Wij missen het benodigde draagvlak van de samenleving in de doelstelling van het nieuwe pensioenstelsel. Daardoor wordt voor pensioenfondsen een veel te complex verdelingssysteem mogelijk gemaakt, wat deelnemers niet zullen begrijpen waardoor draagvlak voor het pensioenstelsel niet bereikt wordt. De oplossing die voor pensioenfondsen wordt aangedragen verlegt naar onze mening de discussie van te lage dekkingsgraden naar een discussie over de verdeling van het beleggingsrendement. Met de nieuwe regels blijft het mogelijk om de pensioengerechtigden te ontzien in het geval van slechte beleggingsresultaten wat neerkomt op het verleggen van de problemen naar de jongere deelnemers. Dit ondergraaft de beoogde transparantie zoals op de website van SZW staat genoemd.
Werknemers die nu een premieregeling of verzekerde midelloonregeling met progressieve premie hebben, mogen deze houden. Nieuwe werknemers krijgen een leeftijdsonafhankelijke premie. Veel werkgevers willen bij voorkeur gelijke arbeidsvoorwaarden en niet twee verschillende pensioenregelingen aanbieden. Het alternatief is een budgetneutrale overstap voor alle werknemers van de oude situatie met een progressieve premie naar de nieuwe situatie met een leeftijdsonafhankelijke premie en gelijke arbeidsvoorwaarden voor alle werknemers. Met de nieuwe regeling bouwen deelnemers dan – uiteraard afhankelijk van beleggingsresultaat – nog maar een ouderdomspensioen van circa 20% van de laatste pensioengrondslag op, terwijl ze voor die tijd wellicht een staffel met een ambitieniveau van 75% van de gemiddelde pensioengrondslagen hadden. Daarmee wordt in praktische zin niet voldaan aan de randvoorwaarde dat hetzelfde pensioenniveau wordt gehaald. Het overgangsrecht (artikel 220e PW) lost dit probleem niet op.
Wij voorzien verder dat nieuwe werknemers een pensioenregeling aangeboden krijgen met een minimale leeftijdsonafhankelijke premie om te voorkomen dat zij een hogere pensioenpremie krijgen dan bestaande werknemers van dezelfde leeftijd. Deze problematiek kan worden voorkomen door regelingen met progressieve premies voor zowel huidige- als nieuwe werknemers te blijven faciliteren. Werkgevers kunnen natuurlijk vrijwillig kiezen voor een regeling met een leeftijdsonafhankelijke premie. Indien gevreesd wordt voor bovenmatigheid kan op pensioendatum een eventtoets worden uitgevoerd.
Het voorgestelde artikel 38q lid 2 Wet op de loonbelasting biedt aanleiding te concluderen dat er bij een overstap tijdens de overgangsperiode van een uitkeringsregeling bij een verzekeraar naar een premieregeling met een progressieve premie vrijheid is voor het verloop van de premiestaffel zolang de fiscale maximale premies niet worden overschreden. Ook biedt de tekst aanleiding om te concluderen dat thans bestaande premieregelingen ongewijzigd voortgezet kunnen worden, ongeacht het verloop van de premiestaffel, mits deze de maximale premiestaffel niet overschrijden. Met andere woorden, de wet schrijft niet voor dat bij afwijking van de maximale premiestaffel de premies evenredig moeten worden verlaagd.
Ter voorkoming van discussies, vragen wij duidelijke wet- en regelgeving, waarin duidelijk wordt welke mogelijkheden en eventuele beperkingen er voor progressieve premies zijn en een toelichting hoe afwijkende premiestaffels zich verhouden tot gelijke behandelingswetgeving. Daarnaast moet duidelijk worden in wet- of regelgeving of wijzigingen op grond van het overgangsrecht van artikel 220e PW vallen onder ‘wijzigingen op ondergeschikte punten’, zoals bedoeld in artikel 38q lid 1 wet LB.
Er is een centrale rol weggelegd voor Pensioenverzekeraars en PPI’s bij het informeren van de deelnemers over de grootste wijziging in het pensioenstelsel van de laatste decennia. Wij adviseren om de Wft-pensioenadviseur hierbij een duidelijke, wettelijke rol te geven. Pensioenverzekeraars en PPI’s geven immers geen pensioenadvies, hebben hun organisaties daar niet op ingericht en verplichten werkgevers in de praktijk om een pensioenadviseur in de arm te nemen in geval een pensioencontract moet worden verlengd. Indien straks wordt volstaan met een (standaard) transitieplan en niet onafhankelijk advies van de verzekeraar, verwachten wij in de toekomst veel juridische procedures over het verschil tussen de gewekte pensioenverwachting en de gerealiseerde pensioenuitkomsten als er geen gedegen pensioenadvies aan werkgevers en werknemers wordt gegeven.
Een belangrijk probleem dat niet wordt opgelost heeft betrekking op de pensioeninkoop. Een deelnemer die nu op AOW-leeftijd met pensioen gaat moet 94 worden om bij aankoop van een gegarandeerde pensioenuitkering zijn eigen geld weer terug te krijgen. In geval een deelnemer vanaf pensioendatum wil doorbeleggen zijn de keuzes beperkt en de aangeboden producten niet transparant en begrijpelijk. Wij vragen u ervoor te zorgen dat de aangeboden producten voor doorbeleggen transparant en duidelijk uitlegbaar worden. Daarnaast vragen wij u werknemers de mogelijkheid te bieden om ook na pensioendatum beleggingskeuzes te geven. Tevens zouden deelnemers moeten kunnen kiezen voor een pensioen, waarvan de uitkeringen na 25 jaar stoppen mits de deelnemer een inkomen heeft dat gelijk is aan de volledige AOW-uitkering.
Deze enquête is gehouden onder de 125 leden van de beroepsorganisatie RPA op 20 januari 2021, met een respons van 61.7%.